Omschrijving

In het werk van Pieter-Jan Maesen is er een grote variëteit aan onderwerpen en werkvormen.

Het kinetische maakt vaak deel uit van zijn artistieke experiment.
De objecten die daaruit ontstaan zijn een combinatie van mechanische en figuratieve elementen.
Bij andere werken worden statische elementen in een compositie tot een vloeiend geheel samen gebracht.

Groei en ontwikkelingsvormen binnen de natuur vormen vaak een centraal uitgangspunt. Natuurlijke processen nabootsen op een andere schaal of met andere materialen, processen verbeteren en aanpassen,...

Het gemeenschappelijke van zijn werk situeert zich in zijn onvermogen van ooit voltooid te zijn. Dit voortdurende onvermogen zet aan tot constant herdenken, herdefiniëren, herscheppen.

Hierin speelt de menselijke figuur een grote rol.
Zijn laatste werken handelen dan ook vooral rond de maakbaarheid van de mens.

Uit verschillende vragen vindt zijn werk oorsprong.
Hoe zien wij onszelf?
Hoe ver gaan we in het proberen onszelf en anderen te verbeteren?
Hoe bekijken anderen ons? Wat doen wij of anderen er aan om deze interpretatie te veranderen?
Hoe zorgen we ervoor dat we boven de groep uit stijgen of net niet?
Waar ligt de grens in het verbeteren en het heruitvinden van het menselijke ras?
Wat maakt ons tot wie/wat we zijn? Wie maakt ons tot wie/wat we zijn?
Hoe ver kunnen en willen we de wetenschap zijn gang laten gaan?
Wat is de plaats van techniek en robotica in ons leven? Waar willen we dat technologie ons naartoe leidt?
Zijn we op zoek naar zaken met bovenmenselijke kwaliteiten? Willen we dit onszelf aanmeten?

Naast het maken van beelden kwamen er nog enkele vragen naar boven die de focus van zijn werk verplaatsten van het maken van beelden naar het maken van een presentatiegeheel.
Het werk werd in een scène geplaatst, want de labo-ruimte was niet zijn “echte” atelier.
Hij plaatste oorspronkelijk een handeling -het manipuleren van baby's- in scène. Deze geënsceneerde handeling plaatste hij op zijn beurt binnen een artificiële omgeving. Het labo.
Hij maakt “artificiële” zaken en plaats deze in een “artificiële” ruimte.
Versterken deze elkaar? Vullen deze elkaar aan?

In de labo-ruimte plaatst hij artificiële baby's.
Een baby is in onze maatschappij iets sacraal.
“Een baby is iets waar je van moet af blijven. Aan zulk een onschuldig schepseltje mag men niet raken”.
Langs de ene kant vinden we baby's lief en schattig, omdat ze ook iets hulpeloos en kwetsbaar uitstralen. Deze hulpeloosheid en kwetsbaarheid impliceert echter ook een verpletterende verantwoordelijkheid.

Een voorbeeld is een wassen beeldje van een baby met een open ruggetje. Het hangt aan twee metalen kabeltjes. Het beeldje is leeg vanbinnen. Het lege omhulsel hangt klaar om opgevuld te worden.
Hier ook weer de link naar de maakbaarheid van de mens op lichamelijk vlak en op psychologisch vlak. Het beeldje hangt op aan een metalen staander die veel gelijkenissen heeft met de koelheid van medische instrumenten. Hier komt ook weer de vraag naar boven hoe we kijken naar en ons opstellen tegenover wetenschap en experimenten.

Mensen hebben de natuur altijd naar hun hand gezet, maar de schaal waarop dit gebeurt is veranderd. Men staat nu al zo ver in cel- en DNA-onderzoek dat men in staat is om echt mensen te gaan ontwerpen. Dit idee is trouwens helemaal niet nieuw, maar wordt wel meer haalbaar met de dag.
Hij probeert hierover met zijn werk geen oordeel te vellen, maar laat zich hierdoor wel inspireren.
Bij het maken van deze sculpturen maakt hij vaak gebruik van mallen van poppen. Net zoals deze poppen worden kinderen een productiemodel -een ideaalbeeld- waarin we, afhankelijk van ons budget, bijkomende opties kunnen laten installeren.